In 2021 lanceerde de VGC 'Kunstenaars in de klas', een oproep om kunstprojecten te stimuleren in het Nederlandstalig secundair onderwijs. Één van de projecten die het voorbije schooljaar subsidies ontving, is de samenwerking tussen woordkunstenaar Arno Boey, het Atheneum Brussel en internationaal literatuurhuis Passa Porta. Gedurende vier maanden begeleidde Arno creatieve schrijfateliers voor leerlingen van het derde middelbaar, vooral in het kader van de lessen Nederlands. De samenwerking mondde uit in de publicatie van een magazine en een presentatie met woordkunst op het podium van Gemeenschapcentrum De Markten.

Lasso keek nadien terug op het traject met Arno en Annelies Deville, leerkracht Nederlands van het Atheneum Brussel. Dit artikel bundelt beide gesprekken, en gaat dieper in op de samenwerking, de hoogtepunten, randvoorwaarden en tips om tot een succesvolle samenwerking te komen.

Lasso: Kan je het project even kort omschrijven?

Arno: We hebben een meertalig project gedaan rond creatief schrijven voor jongeren van het derde middelbaar (14-15-16-jaar) in een ASO-school. We kozen voor deze leeftijd gekozen omdat literatuur hen vaak moeilijk ligt: ze lezen geen kinder- of jeugdboeken meer, maar ook nog niet echt volwassenenliteratuur. Sommigen zijn ook wat voor op hun leeftijd, anderen zijn wat achter…. In die periode in hun puberteit merk je dat er vanalles gebeurt. De uitdaging was: “Hoe kunnen we hen aanspreken”?

Hoe is het project tot stand gekomen? Kan je iets vertellen over het ontstaan, de voorgeschiedenis?

Annelies: We hoorden op school van de projectoproep Kunstenaars in de Klas en ik heb deelgenomen aan het online infomoment. Parallel zaten we samen met OCB in een leessubsidieproject met o.a. een leeswerkgroep met externen waaronder medewerkers van Passa Porta. We dachten na over waar we naartoe wilden met het leesbeleid op school en kwamen tot de conclusie dat we vooral wilden inzetten op leesplezier, en dit in alle talen. We hebben vervolgens contact opgenomen met de matchmakers van Kunstenaars in de Klas om hen te vertellen dat we op zoek waren naar een meertalig literair project, waarbij zowel lezen als schrijven aan bod zouden komen. Zij hebben dan enkele mensen aan ons voorgesteld , en uiteindelijk is het Arno Boey geworden.

Arno: Meertaligheid is iets dat ik echt verder wil onderzoeken. Ik had met Nikolas, de matchmaker, afgesproken en hem mijn idee voorgelegd. Hij vertelde me dat Passa Porta iets gelijkaardigs wilde doen, samen met het Atheneum. Nikolas heeft ons vervolgens met elkaar in contact gebracht. We spraken af voor een babbel en dat was heel fijn. Nadien heb ik het dossier geschreven.


Hoe kreeg het project concreet vorm op de school?

Arno: In het Atheneum was Annelies verantwoordelijk als leerkracht Nederlands. Zij begeleidde het project. Maar het vond niet enkel tijdens de lessen Nederlands plaats; ik kwam er bijvoorbeeld ook bij tijdens lessen Engels en geschiedenis, en heel af en toe bij Frans.We hebben voor de Paasvakantie ook nog enkele projectdagen georganiseerd waarbij we intensiever samenwerkten . Dat was ook nodig om te kunnen doorwerken, en om het lesgevoel te doorbreken. Het waren geen lessen maar eerder 'ateliers'. We hebben bovendien kunnen regelen dat die projectdagen op locatie waren. Dat was echt belangrijk want een schoolomgeving kan soms toch wat belemmerend werken. Aan je bank zitten in je klas, dat is toch nog iets heel anders dan bijvoorbeeld in Muntpunt staan. Die veelheid aan boeken daar, dat was heel dankbaar. Ik kon de leerlingen er gewoon op uitsturen en zeggen: “Ga iets halen dat je aanspreekt. Kies er een zin uit en maak er een tekst rond”. En we waren weer vertrokken.

En wat was de rol van Passa Porta?

Annelies: Passa Porta ondersteunde zowel inhoudelijk als administratief. Ik wist dat ik er op school redelijk alleen voor zou staan en voelde dat ik een externe hulplijn nodig had. Ilke van Passa Porta gaf aan dat ze daar ook ondersteuning voor bieden. Ze heeft mee het verhaal geschreven voor de samenwerking. Het was een grote meerwaarde om een partner te hebben die ervaring heeft in organiseren.

Arno: Ik heb ook met Magalie van Passa Porta samengezeten om te kijken hoe we die meertaligheid, in de betekenis van meerstemmigheid, een plek konden geven in dit verhaal. Gebaseerd op deze vraag en op de aanwezige talen op school, ging ze op zoek naar wie er bijvoorbeeld al in hun residentiewerking zat. Daarnaast heeft Florence van Passa Porta de administratie op zich genomen. Het was heel fijn om iemand te hebben die o.a. mee de betalingen van de uitgenodigde schrijvers beheerde. Ze stond ook in voor het updaten van de begroting en het budgetbeheer… Zo kon ik focussen op mijn creatief werk.

Die meertaligheid, hoe kwam dat dan aan bod?

Arno: Tijdens de eerste sessies hebben we heel hard rond meertaligheid gewerkt. Zaken als moedertaal, thuistaal,... Er waren 43 leerlingen die alles samen 19 verschillende thuistalen spraken.

Annelies: In het begin wilden we dat er Engels gepraat werd als het project tijdens de Engelse les plaatsvond, en Frans tijdens de Franse les. Maar dat werkte niet. We zijn dan samen tot de conclusie gekomen dat Nederlands onze gemeenschappelijke taal is. Leerlingen die vroeger bijvoorbeeld heel boos waren omdat ze sommige dingen niet in het Frans mochten doen, beseften nu dat ze onbewust zelf in het Nederlands gingen schrijven. Dus het heeft wel liefde voor de Nederlandse taal gecreëerd. Het Nederlands is een gedeelde taal geworden, en de taal waarin veel leerlingen zich thuis blijken te voelen. Ik dacht initieel dat die bundel vol Frans zou staan, aangezien dat voor 90% van de leerlingen de hoofdtaal is. In het uiteindelijk gepubliceerde boekje staan er maar zes of zeven verschillende thuistalen.

Hoe komt dat, denk je?

Arno: Enerzijds omdat spreektaal niet persé hetzelfde is als schrijftaal. Je kan je comfortabel voelen in het spreken maar daarom niet noodzakelijk in het schrijven. Als je je al comfortabel voelt in het schrijven, wil dat nog niet persé zeggen dat je dat al vaak gedaan hebt. Dus dan is creatief schrijven in die taal een extra stap. En fouten maken, fouten durven maken, als je de grammatica bijvoorbeeld nog niet helemaal onder de knie hebt, dat is niet iets dat je persé thuis leert. De link met school is ook niet te onderschatten, aangezien het project meestal binnen een taalvak plaatsvond. We deden workshops tijdens de lessen Nederlands en Engels. De leerlingen wilden dan dat het juist was en schreven dan misschien eerder in één van die twee talen in plaats van in de thuistaal.

Heb je het gevoel dat de leerlingen nu anders naar literatuur kijken?

Annelies: Ja, absoluut. Daar ben ik echt van overtuigd. Doordat ze zelf hebben ervaren hoe moeilijk het is om iets te schrijven, hoe lang je daarover doet, welke twijfels je tegenkomt. Ze hebben het hele proces meegemaakt, ook letterlijk tot en met het boekje maken, een papiersoort kiezen, het presenteren.


Merk je dat het project ook in de rest van het vak Nederlands doorwerkt, ook nu het project voorbij is?

Annelies: Ja, en onbewust heeft het zelfs iets voor de klasdynamica gedaan. Je merkt dat die veel beter is geworden. Jongeren die vaak berispt werden of die negatief gepercipieerd werden hebben kunnen schitteren. Op het toonmoment verschoten veel van mijn collega’s. Waarop ik nu kan zeggen: “Maar ik weet dat al lang, dat die goed kan schrijven”!